· 

Bermpoëzie - de korenbloem en oom John



Hardlopen kan, hoe plezierig ook, soms vrij saai zijn. Rondjes komen en gaan, ook gezondheid kent zo zijn sleur. In het voorjaar en de zomer zorgt de bermpoëzie de laatste jaren voor een welkome afleiding. Gemeentelijke politici hebben in hun hang naar het behagen van de kiezer de natuur ontdekt en sindsdien worden de bermen minder en minder gemaaid, eindelijk eens een win-win. Tijdens een van mijn laatste rondjes ter hoogte van Jeruzalem en Jericho waar je op een heel klein paadje een klein stukje langs de Eem kunt, werd ik zomaar vijfenveertig jaar terug in de tijd gekatapulteerd. Opeens fietste ik tijdens de zomervakantie weer op het fietspad tussen Dieverbrug en Diever en 'spotte' (die term kende ik toen waarschijnlijk nog niet) ik de mooiste wilde bloem die toen kende: een korenbloem.


Tijdens de zomervakanties in mijn jeugd ging ons gezin altijd naar dezelfde camping, Sonnevanck in het dorpje Spier in Drenthe. Eerst in een tent, later in een stacaravan die mijn ouders Ùs Pypskoft (Fries voor pauze hebben, een moment om een pijp te roken) noemden. Zeker vanaf de tijd dat we de stacaravan hadden, waren we er elke vakantie en dan ook de gehele vakantie. 

Op dezelfde camping stonden ook onze (oud-)buren uit Delfzijl: oom John en tante Gerrie en hun gezin. Hoewel oud-buren waren ze in die tijd meer oom en tante dan de meeste van mijn echte ooms en tantes. Mijn vader en oom John die beiden in het onderwijs werkten en dus de hele zomervakantie op de camping waren, organiseerden de recreatie-activiteiten op de camping en waren daar flink druk mee. Een olijk duo dat de bingo deed, vossenjachten en droppings organiseerde, sterritten en fietstochten en op vrijdag een activiteit voor de jeugd en de prijsuitreikingen van de activiteiten van de week daarvoor, ik herinner me vooral de taarten en opgespoten koeken van bakker Berghuis uit Beilen, die in ieder geval als prijs voor de dropping en de vossenjacht werden uitgedeeld. De onderkoningen van de camping. Gelukkig maar voor hen, want zes weken dolce far niente was aan hen niet zo besteed.


Oom John viste graag en veel en ik raakte door hem enthousiast. Dat enthousiasme beperkte zich wel voornamelijk tot de zomervakantie, maar dan was het ook hevig. Meerdere malen per week ging ik met hem (en soms ook anderen) mee om in de kanalen in de buurt te vissen. Het Linthorst Homankanaal, de Beilervaart en de Beilerstroom, soms het Oranjekanaal. Op een bepaald moment werd er door oom John en mijn vader ook wekelijks een viswedstrijd georganiseerd en stond ik om vijf uur met oom John op het parkeerterrein van de camping om met andere vissers naar dezelfde kanalen te gaan om de strijd aan te gaan. De stilte van het ochtendleven leerde ik zo kennen, waters als spiegels, damp en dauw, de verwachting van de zon over de nieuwe dag, maar ook de stank van water. De spanning van de wedstrijd, mild maar aanwezig. Soms wist je zo ongeveer wel wat de tegenstander had gevangen, maar meestal niet. Die tegenstanders waren overigens de vakantievriendjes met wie ik de rest van de dag weer speelde en met wie ik ook wel op andere momenten ging vissen.

 

Mijn vader kwam dan tegen negenen op de plaats van de wedstrijd om te bepalen wie gewonnen had. Bij de volwassen ging dat op gewicht, bij de kinderen als ik het me goed herinner op lengte. Ik herinner me de hilarische pret toen de vissers mijn vader twee uit de vriezer van de kantine van de camping afkomstige joekels van makrelen lieten afwegen, het zouden graskarpers zijn, exoten uit Azië, het homerische gelach galmde tot Wijster aan toe.

Dit is de enige foto van oom John - de man links, de man rechts is mijn vader - die ik heb (kunnen vinden). Mijn vader was van de filmpjes, maar die zijn niet digitaal.
Dit is de enige foto van oom John - de man links, de man rechts is mijn vader - die ik heb (kunnen vinden). Mijn vader was van de filmpjes, maar die zijn niet digitaal.

Oom John was ook gek van wilde bloemen. Tijdens het vissen zag hij altijd weer mooie en bijzondere exemplaren en, leraar van zijn vak, kon hij er prachtig over vertellen en zo werd ik ook hiervoor enthousiast. En zoals dat bij mij gaat met enthousiasme, dan moet ik alles weten en alles hebben, in dit geval een gids om de wilde bloemen te kunnen determineren. Dat boek kreeg ik: 'Wat bloeit daar?' van D. Aichele, een prachtige natuurgids van Thieme (vierde verbeterde druk uit 1974) waarin de bloemen zijn onderverdeeld op kleur en daarbinnen op vindplaats en tot slot op bloemvorm. Als je daarmee de bloem gevonden hebt, vertelt de gids, al naar gelang meer over de vaste kenmerken van bloem, de groeiplaats, algemene wetenswaardigheden en nog zoveel meer. Ik heb het boek nog steeds, blader er soms nog in en dan is het is een genot.


Ik lees in de gids dat de korenbloem in de jaren 70 zeldzaam aan het worden is en als ik zoek op internet lees ik dat de bloem zelfs op de Rode lijst 2000 is terechtgekomen. Dit door de teelt met gezuiverd zaaigoed. Tegenwoordig is de soort meer in bermen te vinden, omdat deze minder gemaaid worden. Ondankbaar detail, het zijn vaak verwilderde planten vanuit de tuinen. Desondanks.

En dan die korenbloem in dat korenveld naast het fietspad. Ik herinner het moment denk ik nog zo fel omdat ik het een mooie bloem vind, dat intense blauw en die kroon, en omdat ik de bloem herkende en kon benoemen.

Als je tien bent en meent een onderzoeker te zijn is dat heel belangrijk. Tot slot doet het me aan oom John en de eeuwigdurende vakanties op Sonnevanck herinneren. Spelen, vissen, spelen, meedoen aan een dropping of een vossenjacht, bingo, in een eindeloos loom ritme, totdat zo ongeveer in een andere eeuw school weer begint. Sjonge, wat was ik gelukkig daar.



Reactie schrijven

Commentaren: 0